Of ze nu heel klein zijn of heel groot, we hebben altijd de
ander nodig. Zo begrijp ik pas mijn woorden als

de heer B. ze zorgvuldig voorleest, precies op de goede toon,
in het juiste ritme, mij aankijkend, de groep

aankijkend, de vinger in mijn bundel, de briefjes tussen de
bladen. Wat doe je dat goed, zeg ik. Al weken

staat hij op zijn voornaam en je en jou en ja, zegt hij, ik heb
dit al honderd keer gelezen. Toch wel met

handschoenen aan, vraagt de heer L. want de smetteloos witte
bundel moet behouden worden voor de toekomst.

Terwijl B. leest over ‘in omgekeerde volgorde te willen terug
gaan’, snoept de heer L. nog een koekje.

Wil je nog wat mee voor onderweg, roept hij en gooit de
traktatie in mijn schoot. Van dit soort dingen dus.