Door schaduwloze hittestraten, langs zinderende lantaarnpalen,
jonge hijgende boompjes, de viskar,

de omvergereden verkeersborden, die ene vuilniszak die ondanks
dat hij een lijkje bergt, zich langzaam

beweegt over een enkele tegel maar door niemand opgetild wordt,
langs een lege etalage, drie kletsende

mannen op een bankje, een heuveltje zand, voorbij de brievenbus,
kauwende meeuwen en een iets te dikke en vooral

eenzame fietser, een open auto met patatgeur en een zich voor
dat uur herhalende popsong, tussen pubers door

die dreigend in de papierbak plukken, een metalen trap op en af
waarbij de bovenste stap te groot is, ruisen mijn

rokken tot enige verkoeling en zijn mijn voeten bijkans attributen
die zich nergens anders voor lenen dan te ontsnappen.