Onder de kast vinden we het portier van de rode sportwagen,
omhuld door een huis van stof en gruis, blaadjes

van een reeds gestorven plant, nog iets dat zwart en klein krioelt,
een kruimel vergeten. We schuiven zo het vertrek door,

soppen de vloer met groene zeep, denken aan vroeger, mijn
moeders Arbeidsvitaminen en het storende gevoel

niet langer meer in mijn eigen kamer te wonen daar ze alles bij
terugplaatsing een centimeter verschoof. Het

is helemaal niet iets waaraan we willen denken, we willen slechts
die geur, ruimte heroveren, inzicht, iets nieuws.

Verf willen we en dingen weggooien, touw uitrafelen en een
boom plaatsen in huis, een bed op de grond

en doen alsof het net zo groot is als in onze jeugd: deze boomhut
een huis op stand met rondom immense tuinen.