De kinderen zullen later zeggen dat er altijd muziek was en
andere kinderen om mee te spelen, dat ze op

straat mochten en zelfs verder dan de hoek, dat er ruzies waren
maar nooit werd ingegrepen, dat ze geen idee

hadden hoe de voordeur eruit zag, dat er altijd kratjes bier bij
de garage stonden en er rook hing en hun

moeder van die strepen in haar billen had van de klapstoeltjes,
dat er altijd nieuwe vrienden zaten en bedtijd

iets heel betrekkelijks was en dat ze hun pappa nooit misten
omdat al die vrienden ook zo’n kaal hoofd hadden

en van die korte broeken en best veel schreeuwden, net zoals
zij dat deden eigenlijk en dat het beslist niet

erg was dat ze soms veel te laat op school kwamen, dat het
gewoon het leven was in een kleine achtertuin toen.