Mijn verzinsels komen nu uit zijn mond: hoe hij zichzelf een
opdracht gaf, anders zou er niets gebeuren; hoe hij

één ding doet op een dag omdat het zo intens is; thuiskomt en
dan blij is; hoe hij niet meer hoeft te reizen want

en misschien ook wel dat het fijn is alleen te zijn en zo vreselijk
vrij. Tijd aan jezelf terwijl tijd vroeger niet bestond

voor hem en vrijheid in veel mindere mate. Het is alsof je iets
ouds leest, een aantekening die eerst weggestopt was,

een jurk die weggehangen niet leek te passen en nu alsnog om
je lijf golft en op de hoek een beetje opwaait zelfs en

blote benen toont en dat je dan even stopt, je bewust van dat beeld
en een verlegenheid en met je handen de rok gladstrijkt

alvorens in de zijstraat te verdwijnen. En terwijl je de volgende
ochtend weer een broek draagt, danst hij om de lantaarnpaal.