De vuilnisman die bij elke prullenmand uitstapt roept zodra zijn
deur opengaat, ‘gelukkig nieuwjaar’ en ook ‘het gaat

al hard genoeg’ in tegenstelling tot mijn geslenter en kijken naar
de zonsopgang in een lege stad, de camera voor mijn

oog. Stapvoets nemen we een paar straten tegelijk totdat hij naar
rechts en ik naar links afbuig. Lopend in zo’n

stille ochtend groet iedereen, alleen voor honden loop ik om. Naar
boven kijkend valt de leegte nog meer op, staketsels

die afsteken tegen het grijs, drie vier kerktorens, de hoogste flat,
het geluid van een snorrende machine die niet uit mocht

gaan, dan iets lager de tekst boven een hek, op de gevel van iets
dat vroeger imposant was en nu misplaatst. Treinen

passeren, een regenboog op straat, je bent er zeker al? Daar loopt
een kind van mij me tegemoet, grijnzend goud de dag.