Mijn vader staat voor de achterdeur in een witte trenchcoat, de
ceintuur om zijn imposante gestalte, een strak

getrokken nog bewegende massa die naar binnen wil. Dichter
G. wil ongeduldig ondertussen mijn aandacht, er is

een nieuw gedicht waarin ik een lief herken die maar nooit echt
langskwam, een papieren figuur, even wit als die jas

van mijn vader. De warmte van mijn vader vult de ruimte. Een
oude vrouw woont aan de voorzijde van het huis,

ze tikt tegen het glas van een tussenruimte die helemaal gevuld
is met snuisterijen, lacht. De woorden van de dichter

gaan verloren, we staan alle drie bij de oude vrouw en kijken hoe
de ramen beslaan. Mijn vader houdt zijn jas aan, ik

vertrek. Misschien moet ik op zoek naar mijn moeder of een bepaald
boek, niets is duidelijk maar dat is niet erg.