Soms is hun aanwezigheid hier verontrustend. Ze hangen tegenover
me en glimlachen, handen op tafel of ergens om

een schouder, onder een kin of nergens. Aarzelend of zelfbewust en
vooral heel ergens anders, jong nog of levend, op een

stukje aarde dat nog deel uitmaakte van het ons, weilanden nog ruim
en paarden nog rennend in het achterste gedeelte,

zwart. Voor een huisdeur waarin nog moeiteloos een sleutel zou
passen die vast nog ergens in een broekzak zit, langs

een bloemenveld, voor een auto waarvan een scherfje lak nog in het
album zit, alsof je de klap nog hoort van het einde, alsof je

de chauffeur was die het ongeluk veroorzaakte, alsof je in de berm
lag en je verstopte en dacht dat het een spelletje was.

Lachen naar de camera alsof je wist dat je later aan haar wanden zou
hangen en je zo vreselijk gemist zou worden en zij daarbij.