Ik ben er pas als ik boven op hem lig. Uren kan ik daar
zitten en luisteren naar zijn betoog, kijken naar

al zijn verrichtingen, beelden, schatten, ruimte, snoepen
van alles dat op het aanrecht klaar ligt,

rondlopen met het zoeken naar mijn plek, herinneringen,
waarde, restanten maar echt thuis zijn is niet

zijn hand vasthouden in de stad, lachen als hij me roept
of het juiste knopje ingedrukt houden ter

assistentie, thuis zijn is daar liggen en precies passen op
de twee planken waarmee hij zijn bed vergroot,

stil blijven liggen op de kratten met treintjes daaronder
en voelen hoe zijn warmte, zijn haar, zijn alles

precies past in het mijne en dan door de ramen de vogels
te zien die van de plek wegvliegen en krijsen.