Wakker van mijn staren vroeg hij dan wat ik deed. Er
zat een kat op het dak, zei ik, dat van die

papegaai in de boom geloofde hij niet meer. Of hoe de
takken gevaarlijk bogen en het gesneeuwd had.

Het was nooit de tijd om te slapen, niet voor mij. Een
ander zou zich simpelweg omdraaien, om dat

wit te zien of die bonte kleuren van de vogel, het zwart
van de kat viel weg in de nacht. Hij viel op

zijn rug opnieuw in slaap. Er was niets geruststellends
aan zijn aanwezigheid. Nog net over

zijn puffende buik zag ik de sneeuw smelten, het liep
in straaltjes van de muren af en dat een zo groot

beest maar langzaam vloog en wiekend de overkant nam.
Het krijsen kwam vanuit mezelf.