Hoewel ik me zelden iets aantrek van het woord hierboven
beïnvloedt het me een ochtend als deze iets van

de kleingeestigheid van gisteren aan te treffen, het evenwicht
te verliezen aan het schurende ongemak van een

ander, het moeten delen van. Alsof mijn vingers over het pluchen
kleedje glijden dat over het orgel lag,

niet over de toetsen maar onder de kandelaars en vaasjes, het
beeldje van de danseres op één been en het roze

van haar uitwaaierend rokje. Alsof ik op visite ben bij een ver
familielid dat me per se iets wil laten zien, een

hoekje van een foto waarop mijn vader, een omgekrulde bladzij
uit een boek waarop hij misschien. Alsof

bewezen moet worden dat iemand heeft bestaan en de ander denkt
dat ik het tegendeel zou beweren.