Mevrouw K. is opeens vreselijk onrustig, ze moet nog wat,
zegt ze, staat op en loopt het zaaltje uit,

we zien haar nog vier keer voorbijlopen en zwaaien zelfs zonder
dat ze teken van herkenning geeft. Dat onrustige

herken ik wel, zelf neig ik ook wel eens op te staan, te roepen
dat ik nog iets moet, van alles eigenlijk,

en ze achter te laten daar waar ze zo keurig zitten en te doen
dan of ik niet bij ze hoor. Mevrouw Z. is ondertussen

vreselijk boos geworden op mevrouw de J. omdat haar haar
zo mooi zit en ze haar verdenkt van stiekem de

kapper te hebben bezocht terwijl dat werkelijk niet mag nu.
En terwijl ik zeg dat het alleen gegroeid is moet

mevrouw Z. wat huilen. De heer P. begint over het lam in de
achtertuin alsof hij het over Jezus heeft.