Wat was het simpel toen we nog liefhadden. Elke ochtend
een onderwerp, elke avond een welterusten.

Zoals weten wat je aan moet op een onverwachte koude
dag. Niet verkouden worden van een windvlaag.

In de lach schieten bij het elkaar aankijken. Blozen. Botsen
tegen. Onhandig zijn, niets zeker weten en toch.

Zomaar in een auto stappen, boterhammen in de schoot of
met onbekende bestemming en open einde

verliezen van jezelf. Niet alleen die overgave missen, ook
het ontbreken van een kader. Er was iets maar

hoe noemden we dat ook alweer? Nu zouden we moeten zorgen
voor afleiding. We denken teveel na.

We zoeken een warmere jas, knijpen onze ogen samen, zien
sterretjes, bukken bij elke knal, grijpen onze eigen hand.