Hij zou een kopje koffie komen drinken, een vrijdagochtend.
De trappen nemen en zwaar uithijgen tegen de

laatste muur waartegen de buurvrouw haar uitnodigende kreten
had verzameld, het welkom in een taal die ze niet sprak.

Hij zou zich dan door de kleine spleet wurmen waarmee mijn
hol ontsloten was en tegen me opbotsen bij

wijze van groet. Dan zouden we plannen maken, welke dichter
kon er bij welke kunst, wanneer, hoe, in welke

ruimte. Wisten we nog van de vorige keer? En kijkend tot voorbij
de boomtoppen was die ruimte dan het belangrijkste.

Nu beperkt hij zich tot het vierkantje van de mobiel. Hij zelf niet
eens maar zijn vrouw. Hij houdt niet zo van

doodsberichten. Ook niet van uitstel trouwens, niet van eindeloos
rekken, we doen niet aan afscheid nemen, hij drinkt zijn koffie

daar.