We doen alsof. Zwiepen de benen over de rand alsof we
een lichtstreep zien en weten hoe we moeten

lopen. De temperatuur aangenaam, de voeten niet koud
en kletsend. De muur niet hard en schurend,

de ruimte een meegevend iets, we zouden ook hier gewoon
verder kunnen slapen. Binnen en buiten

is hetzelfde. Zwart huist overal. Als er een dier zou zijn,
zouden we het niet vinden. Na uren eerst

knippert er een lampje. Een stem zegt ‘toe nou’ en sleept
een lange lijn mee. Iets botst tegen

het hek beneden. Een auto start maar blijft op dezelfde hoek.
Er is een echte streep licht. We doen nog steeds

alsof. In het echt zijn we bloot. Maken we een regel of twee
van niets. Zwart wijkt langzaam.