Om dan die hand te voelen tot de greep verslapt en de vingers
nog even doorlopen tot ze van je schouder afvallen

en ergens daar beneden blijven rusten. Om dat lijf te voelen
dat zich eerst inspant en dan zuchtend loslaat,

vergeet om te rollen en blijft liggen tot alle ledematen zich
niet langer verzetten, hij steeds zwaarder,

verdwijnend in de slaap en mij achterlatend ver benee, steeds
dunner wordend en platter, steeds minder mezelf.

Zoals in de ochtend, bij het wakker worden, te moeten nadenken
waar ik ben. Andere honden die aanslaan, een

busje met de motorkap omhoog, gevloek, een luide knal, wind
die vanuit een andere hoek waait. Toch moeiteloos

het brood vinden en hem voeden alvorens hij de trappen afdaalt,
de honden aaiend, en zijn jas dichthoudt.