Toen er sneeuw lag en hij een engeltje was of die keer dat
hij alleen met mij was en van die hele kleine

pasta kreeg en pappa en mamma er niet waren of toen hij
op de schouders van D. het plafond kon

raken, weet ik dat nog, vraagt hij en ik knik. Was ik ook in
de sneeuw gaan liggen? En dat het niet klopt dat

zijn pappa’s naam niet op mijn arm staat omdat pappa niet
uit mijn buik komt want dat komt hij ook niet

en waarvan worden blokken gemaakt? Wat is metaal? En
dan die aapjes die kunnen vliegen van tak naar

tak en dat het een familie is, een kudde olifanten, en wij een
familie zijn. En dan zijn broertje die baby speelt.

Als ik drie ben, denkt die laatste, een beetje dreigend, zijn al
die vragen van mij. Dan ben ik vijf, zegt de eerste.