Terwijl de deur altijd open staat, duwt zij hem verder en
komt op de bedrand zitten, niet op het zachte

gedeelte waaruit zij moeilijk weer op zou kunnen staan,
het harde stuk houdt haar rechtop, haar handen

kunnen verder, ik voel de warme, dikke vingers, het ruwe
van haar huid, werkershanden waaraan ringen

soms niet voegden. Ik voel hoe ze mijn handen pakt en
houdt. Ik riep om haar, ze is gekomen.

Dat roepen gebeurt angstig, gesmoord onder de dekens
vandaan, aarzelend ook en heel uit de verte.

Met een paar seconden is zij weer weg, blijkt er niets te
zijn veranderd, ben ik alleen maar

verbaasd over die open deur en dat keurige van haar omdat
ik weet dat ik me voorover geworpen had en mij had

gekust.