Van alle kanten komen ze binnen terwijl wij boven zijn. De
deuren staan open, de tuin is ontsloten, de gordijnen

wapperen zinloos en roepen om hulp of slaan met de handen
helpt niet. Ze nemen muziek uit de kast, eten

uit de kelder, kunst van de muren, ontmantelen ons waar we
bij zijn, nu ja, wij zijn boven maar waar is dat boven?

Er is een tussenlaag die zweeft waarover mijn kinderen als
baby’s kroelen terwijl ik ze bij naam noem en

verwacht dat ze me bijstaan. Dat schreeuwen hoor ik duidelijk
terwijl ik slaap. Veel later is het stil en gluur ik

door de ramen naar buiten, daar staan de dieven, ik steek mijn
middelvingers op, iedereen lacht. Het leek op een

cultureel gebeuren te A., een onduidelijk dichter zonder podium,
die na afloop met de pet rond moest gaan.