Het was een lauwe zomerdag, het gras moest nog gemaaid,
de beesten waren buiten, hij was loom gaan liggen,

zij stelde het uit, ze stapelde borden in de keuken of trok een
draad door fijne stof. Na afloop bemoeide hij

zich niet met haar, hij droomde, zij telde de bloemen op het
behang. In de ochtend hoorde zij stemmen,

de kinderen aangekleed in de gang, hij bracht haar thee en
streek even over het haar, ze zou nooit meer

alleen zijn, dat was de belofte, en iets van de wereld dat hij
haar nog zou laten zien. Daar kwam hij niet aan toe.

Met moeite stond ze op, spoelde de thee door de wasbak, zette
de donkerste koffie, deed haar schort voor,

spoelde de ramen, zag hem buiten in het veld, voelde dat het
warmer zou worden dan de dag ervoor, meer niet.