Vandaag niet, dachten wij, vandaag doen we alsof. We verlaten
het warme nest om met een plofje en bijbehorend

gilletje terug te springen en drie minuten lang onze adem in te
houden onder de dekens, we staren naar de ijzige

regendruppels en denken aan botsingen met noodlottige afloop
maar wensen het bekende getoeter van een vader

die thuiskomt terwijl wij bevroren aan het tuinhek hangen, een
sneeuwbal klaar voor de aanval, zijn raampje half

open en die grote hand als ultieme handschoen reeds gevormd.
We zijn schoolziek, absent op kantoor en elders en

bedelen om de oude tijdschriften van zolder, verse koekjes en
een bloemetje in een vaasje op de vensterbank.

Daartoe draagt zij in haar schort een vlijmscherp mesje en zijn
haar wangen rood, haar neusje boort zich in ons om

weer warm te worden.