Als je je hoofd op gelijke hoogte houdt kan je niet duizelig
worden, te ver reiken is hoe dan ook gevaarlijk,

ergens niet bij kunnen is gewoon een gegeven. Niet op je
tenen gaan staan, niet op drie stoelen tegelijk,

niet met de bezemsteel tikken tegen het raamscharnier en
zeker niet iets op je schouders zetten en dat

glijdend over de zoldertrap duwen, het suist hoe dan ook terug.
Alles is dus even lang als jij, knipogen mag wel.

Het is een beetje als ‘muts op, sjaal om’ en je moeder die voor
het raam blijft staan en aarzelend zwaait nadat

ze zes keer vinnig op het glas tikt om je te wijzen op iets dat
nog mist, een dreigende wolk aan de lucht, ijspegels

aan de struik, een losse hond achter het tuinhek en ronkende
auto’s reeds startend op het pleintje achter de kerk.