De route was hetzelfde. Alsof hij, flemend en nadrukkelijk,
verzocht had om een ontmoeting. Alsof hij,

de tafel dekkend, de kachel vol vlammend hout, een warm
welkom bereidde en zij alleen nog maar hoefde

aan te kloppen. Alsof de steden open waren en de mensen
vrij en de wegen los en de treinen op tijd en zij

niet bang was. Alsof de benen nog het ritme kenden van naar
voren stappen en dan gelijktijdig stilhouden voor

of openscharen en blijven liggen of omslaan en hem vasthouden
of bewegen en boven het vuur uitstijgen en

loslaten dan. Alsof hij haar bekende, iets van gemis en koude
en langer dan toen. Alsof er nu geen obstakels

waren, pijlen zelfs die wezen naar dezelfde richting en hij zou
lachen, moeiteloos en schaterend en zij mee zou doen.