Omdat er lang een trap was die mijn bezit in laagjes met elkaar
verbond zoals het mijn kinderen deed of mijn

jaren, kon ik zowel boven of beneden zijn of ergens halverwege,
stel dat je me zocht. En hoewel het nu bijna

altijd helemaal tegen de hemel aan is, we wonen in de lucht en
zijn afhankelijk van de windrichting zoals een torenhaan

in het dorp en er is nog maar één verdieping over, lopen we nog
dagelijks de treden te tellen. We leggen ook

steeds wat neer, een kat, wat jurken, onnodige proviand en altijd
proberen we een sprongetje vanaf de derde en

vergissen ons in de bocht, de pilaar, hoeveel je mee kan nemen
en dat het uitzicht kleiner wordt bij de vracht

in je armen. We rennen ook graag, gretiger dan toen, maar moeten
nu vliegen leren en hoe we op de dakrand blijven staan.