Er zijn maar duizend voetstappen tussen ons en toch zien
we elkaar niet. Met reden, zegt hij, maar welke

ben ik vergeten. Het lijkt een keuze die toevallig negatief
uitvalt, geen van bovenaf opgelegde maatregel,

geen voorzorg, geen behoedzaamheid maar een straf voor
een eerder vergrijp, een einde ook van

een bepaalde periode. Voortdurend lig ik op zijn stoep en
neem iets lekkers mee, cakes zijn half

bevroren nog, soep zit in lege fruitflessen omdat de doosjes
op zijn, ik vind een krantenartikel dat precies

op hem slaat, een autootje van vroeger, mezelf en hem innig
verstrengeld. Je denkt dat ik niet meer van je

houd, zegt hij en ik probeer het te weerleggen. Er is een
half hart over, zoiets, en het ligt in de vriezer.