In het licht van de morgen de sporen van de nacht, het gesleep
met je lijf over de planken vloeren, je

haren vallen achter je, iets schuurt tegen je botten, je mond
het open gat, daarin het tuimelen, het

gewichtsloos worden, het ultieme verloren zijn. Alles had te
maken met een droom, de uitgang niet te vinden,

iets met kunst en oude vrienden die aan een lange tafel wat
maakten dat jij zou ophangen, een gebochelde die

over zijn schouders een jeukend gezwel droeg, een kermisterrein,
een viswinkel bij het strand en iemand die

nog geld van je kreeg. Alle tegoeden verbruikt, afhankelijk van
de portier die opeens aan het eind de afslag wist,

thuiskomen in je eentje, langgerekt tellen of je het zelf was: twee
armen, benen, borsten, je lippen stijf dicht.