Waar is de B., vraagt mevrouw A. opeens, en zomaar heeft ze geen
zin in het doodzijn, ze wil dat hij voor engel speelt

en haar ziet en ons evengoed nog hoort. Ze noemt hem zelfs bij zijn
voornaam terwijl ze dat niet deed toen hij daar

zo zat, naast die verkeerd geplaatste betonnen paal middenin de zaal,
waar zijn grote voeten zich omheen vouwden vanuit

het metalen stoeltje dat hij sinds kort zijn bureau noemde, gelukkig met
geheime lade en extra werkblad, en nog met

de versierselen die hij bij zijn vriendin over haar eeuwige standplaats
had geworpen, plastic en uit Hawaï, zei hij altijd

grinnikend. Hij hield van de kermis, vertelt mevrouw A., alsof wij hem
niet echt kenden, en van wafeltjes, van

die lichtbruine met crème ertussen. Zomaar waren die veel gemakkelijker
te eten dan alle voorverpakte koekjes uit de trommel.