Ik blijf liever staan, zei de vrouw naast me, om vervolgens in
haar telefoon te huilen, neer te zakken en met

haar rug naar me toe te herhalen hoe hypocriet hij haar noemde
en hoe het kind eronder leed, onder dit

alles. Er lagen bloemen op mijn schoot en even wilde ik er een
losmaken en aan haar geven maar toen

ze begon te schoppen tegen de wand van het compartiment wist
ik hoe zinloos een dergelijk gebaar zou zijn, bang

ook om voor haar voeten te vallen. De laatste meters sprak ze
niet meer maar haalde met lange gieren

uit, ik verstevigde mijn greep op de bloemen. Daarbij was er van
uitzicht geen sprake, er hingen scholieren in

de deuropening die boerend en duwend de weilanden bezetten
waar ik ooit mijn afkomst vermoedde.