Met hem tegenover me zoals elke geliefde, nors en halsstarrig
weigerend iets aan de kerst bij te dragen dan

aanwezig te zijn, vanzelfsprekend te zijn maar niet te voldoen
aan de eisen van de tijd, conventie, sociale

code of mij, tot mijn herhaling en op de tenen staan om bij zijn
voorhoofd te kunnen hem de tien stappen

laat zetten naar het bloemenstalletje op het station om rode rozen
(“iets roods”) voor haar te kopen en die vervolgens

demonstratief als bewijs van zijn kunnen of goed gedrag of begrip
– rechtop voor zich uitdragend en niets

achter zijn rug tot de deur open zoemt – voor de helft gedecimeerd
te zien worden en in een verkeerde (maar de enige)

vaas geplompt slechts voor een vage geur zorgend (“maar jij was
verkouden”) toch de kerst redden.