Het zijn altijd moeders die het niet kunnen geloven. Daar zou hij nog
helemaal niet aan toe zijn, hij speelt nog aan

de voeten van haar, toen ze daarnet keek was hij er nog, wijzend ziet
ze nu alleen de lege vloer. Hij is zelf helemaal

niet in staat zoiets te verzinnen, hij speelde met de poppen van zijn
zusje en liet de armen aan het lijf, kamde zelfs

het haar. Het is een kind nog, herhaalt ze maar terwijl ze hem roemt,
weet ze dat het niet klopt, dat hij het is, dat hij

al jaren weg is, dat hij al lang niets meer vertelt, dat ze eigenlijk bang
is voor hem, bang. Als ze de truitjes van de poppen

omhoogschuift, ziet ze de gaten in de buiken. Als ze het haar optilt,
missen de oren. Als ze de kastdeur opent,

ziet ze de inkepingen in het hout. Achter het nette overhemd vindt ze
opeens zijn maat, de verkeerde kleur en lengte.