Nog even en ze glijdt in de nacht het trapgat in en laat de versierselen
achter. Het strikje waarmee ze de ballen vangt en

maanden laat bungelen, hangt al aan de spijlen. Ik zal haar horen zuchten,
zwaar, zoals bij elke zeldzame beweging.

Nog even en het hert knippert loom in de ramen, de te plukken sterren
boven zijn gebogen kop, haar geluiden gedempt

door ouderwets getingel, een welkom op haar deurmat voor niemand
die komt. Ik zal haar door het gaatje in mijn

deur zien, grotesk maar altijd op afstand, en denken aan een verdwaald
kind dat bij een vriendje speelt en nooit meer

opgehaald wordt door haar ouders. Buiten hapt een graafmachine in de
struiken, alle kelders zichtbaar voordat verse hopen zwarte

aarde zich vleien tegen de ramen. Misschien, zegt een brief in de bus,
ervaart u overlast maar wij maken het mooier voor u.