De bruidegom draagt zijn bloemen hoog, tegen zijn hals geurt
het, ze rollen in de mond waarmee hij zoent en

lacht en voorzichtig klaagt, morgen, beweert hij, heeft hij kramp
en spierpijn maar liefde is een lenig begrip. De

bruid wervelt met lange rokken en bloemen laag over zijn voeten,
gisteren was er nog niets, zegt ze, doelend op

de feestgangers, de versieringen in huis, de schalen hoog opgetast
met eten, het proosten met de glazen hoog maar

het is juist omdat er toen alles was en alles zou volgen, dit feest.
Ik wil een gedicht, bedelt hij, waarin wij voorkomen,

hoe was je naam ook alweer, plaag ik en wat was de reden? O de
liefde, de liefde. Omdat ik de geschiedenis ken,

kan ik ze beschrijven. Dode bloemen eens en voortslepende leegte,
een ruimte zonder klank of kleur.

voor E. en C.