Het pand verliest langzaam haar luister, de muren haar stevigheid,
de ramen haar uitzicht. Ze herbergt ons

met weinig plezier, de warmte uit haar hart. Ze kraakt nog wat en
schudt, schuurt met inventaris en bedoeling,

laat ons dan node gaan. Het afscheid is al genomen. De partijen
van vroeger, de valgordijnen met roze bloem,

de traplopers met koperen roeden, het toetje met een brandende
pluim, de obers met gedienstige knikjes, de

gasten in feestkledij, de auto’s die het parkeerterrein opdraaiden,
zelfs de bomen rondom, zijn verdwenen.

De lang gedekte tafels, het gekletter van bestek, de aarzelende stem
van een jubilaris, het gelach na zijn speech, het

cadeau, alleen op foto’s nog, sla het album open. Daar tellen we
familieleden, jurken, taart en voorbije jaren.

(bij het verloren gaan van Koekenbier)