Dat pietluttige herkent hij, zegt hij, er is meer, zeg ik.
Dat weet hij wel. Nu wij samen aan

tafel zitten en elkaar niet echt aankijken, zien we hoe
onze vader opstaat, bruusk het laken

bij de punten pakt en het servies meeneemt, de scherven
bij de kruimels in de tuin. En nonchalant,

zeg ik. Dat ook, zegt hij. Soms hekel ik mezelf omdat
mijn manier van schrijven dezelfde is.

Dat overdrevene, weet je wel, dat vloeibare, dat gemak
waarmee. Hij knikt. Bij toeval had hij laatst

nog eens wat brieven gelezen, niemand is zo vlijtig met
zijn eigen administratie geweest. Pas

dan denk ik dat niemand een beter onderwerp is voor
een volgend boek. Precies, zegt hij.