Even ben ik terug in de koele keuken van het ouderlijk
huis waar mijn wangen tegen de tegeltjes rustten,

mijn handen gevouwen in mijn schoot, mijn ogen stijf
dicht, schimmen om me heen die de staat van

God door de ramen heen verklaarden, mijn vader die altijd
beweerde dat de bui reeds overgetrokken was

en mijn mamma die steevast telde en de maan ontwaarde
en ook als toen is de genade de vrede en stilte

achteraf, het ruisen van regen door de opengezette deur,
de geur van nieuwe zomers en herstel, de

zucht van hem, een boterham of alleen de kaas, en haar
theorieën of hoe luchten weer helder werden, leeg

totdat er opnieuw iets was dat ik verkeerd deed en waar
ik voor gestraft zou moeten, zo wist ik zeker.