Ik hield het staal aan de ene kant, haar dunne warme
hand aan de andere, mijn ogen op het eindpunt

gericht maar ik zag het gebeuren: hij zou naar beneden
geduwd worden, vallen tussen glas en metaal,

zoals de kat haar staart zou verliezen voordat ik de
schaar zou opbergen, haar haren zou

wegblazen, de zon de bal van vuur die zoekgemaakt
sissend verdween, alles mijn schuld. Haar

hand werd niet klam, het staal werd niet heet, de zwarte
baan werd zand, werd gras, werd stilte, aankomst

werd vertrek, hij schaterde, gooide met zijn linkerhand
het speelgoed op, de poes zou spinnend mijn

benen omcirkelen en dan springend in mijn schoot de
muizen zoeken die telkens terugkwamen.