Ze was de enige die vroeg of ik ervan kon leven.
Van dit met armgebaren aangegeven groot

goed, deze erfenis van voorkeur en talent, dit verkeren
tussen, ze kuste wat. Ze had me

aangekondigd tenslotte en eerst uitgekozen. Nu had
ik voorgelezen en uitgelegd, er

waren vragen omtrent de inhoud, lekkere hapjes en
veel wijn en hoe was mijn naam ook weer?

Zij had naast me gestaan later en gezegd dat ik het
best wel kon, zie je wel en zo, en dat

vrouwen vaak dachten dat, nu ja. Er werd één iemand
boos op haar bemoeizucht, zelf had ik

haar graag de leiding gegeven zoals ze dat vandaag
heeft, alleen dan definitief.

Er zal genoeg wijn zijn, veel gezoen, maar iedereen
wat armer door haar afwezigheid.