Hoe riet ruikt, nat nog met voeten in de aarde of
de zomer vanaf een andere plek. De

zwart-wit geblokte deken met aan omgekrulde hoek
koekjestrommel, thermosfles en grootmoeder.

Het gilletje voorin de auto als mijn vader te dicht
op het water van het grachtje parkeert,

de opgetrokken knieën als hij de motor uitschakelt
en van een bergje roetsjt, lampje

rood naast ons fotootje. Hoe water ruikt vanaf een
afstandje. Kikkers bij elkaar op een gladde

steen. Mijn mamma’s eau de cologne, mijn pappa’s
zweet, het zoet van plaatselijke

lekkernijen. Het gras dan, vol en geruststellend en
voor altijd tapijt van heimwee.