In ons vorig huis hadden we allemaal gepast, in goede en in slechte
tijden, de kelder lag weliswaar vol schelpen maar

er waren kamers genoeg om in te schuilen en daarna te feesten of
omgekeerd, we hadden overzicht over de stad en alles

dat binnenkwam over de brug, we hadden op onze hurken achter de
ramen en achter de banken gezeten, we hadden duidelijk

een deurbel gehoord of stille personen achterom, we hadden zelfs nog
bovenaan de zoldertrap een loze kast die tussen de

verdiepingen en dus de werelden hing, we hadden goede buren en
een pianospelende Bach en gordijnen die van dik rood

fluweel de rest tegenhielden en we hadden elkaar, we konden rondjes
rennen door de ruimtes, we hadden vooral elkaar

en voorraadkasten, liefde, een steeg en een zonneterras en we hadden
er allemaal in gepast, in dat huis van vroeger.