Zoals de mouwen van een nieuw jasje steeds een geluidje maken,
iets tussen zoemen en glijden in, zo botst hij steeds

lichtjes tegen mijn flanken aan en zegt dan sorry. Zoals een voor
mij bekende stad voor hem steeds meer ontsloten

raakt, zo verloopt het gesprek. Er is zon en een koude windvlaag
om de kerken, even de ogen dicht op een bankje

langszij. Soms de bewegingen vergelijken, zoals in het gezicht de
bekende trekken nagaan, onvermoeibaar alles

benoemen. Toen en nu en morgen misschien zoals de kleuren uit
een ander land, het steenrode, het diepblauwe,

kunst in een andere volgorde, een ander tempo. Een glanzend laagje
op een puntje taart, de beleefdheid naar een vreemde.

Onderweg zijn en thuiskomen. Dankbaarheid voor iets dat vanzelf
spreekt. Waarschuw me, zeggen wij, als het verdwijnt.