Alsof we niet verder kunnen, een verboden toegang voor de bloemen
verderop, een gekissebis over de lengte van het pad,

de zon boven ons en hoe al die bloemen toch meteen zouden neervallen
uit hun vazen en straks al hun bladen verliezen en ongewenst

een spoor zouden achterlaten terwijl hij geen spoor wil, geen bewijs,
geen teken tenzij het een opdracht is ergens diep

uit hemzelf, een vraag waarop nog geen antwoord, een leegte die overvalt,
een doelloosheid die daar pas ontstaat, het moet,

zo zegt hij, spontaan en een beleving zijn en met heel veel meer ruimte
dan die ene vermaledijde weg, alles zo in tegenspraak met

gisteren en zeker ook met overmorgen, zo vreselijk vermoeiend dat het
huilen alvast aanvangt, het terugkomen zonder deze

bagage en alleen, dat zeker, met iets van een huppeltje op het eind nadat
beide benen over het hek gegooid zijn, het gras warm en nat.