Naast de caravan in de vensterbank en de oude Peugeot wonen
spinnetjes en mieren, een muisje daaronder, en het

raam is vies, de stoel nog uitnodigend leeg, op tafel vier brillen,
de stad slaapt nog, de boot schommelt licht,

ik ben een kind in een kermisbed, ik wiebel mee, wachtend op
de eerste geluiden. En iedereen die ik dat beeld

stuur, denkt aan vakantie en bochten in een rivier, een hand onder
mijn shirt en alleen maar kopen wat lekker is in de

kleinste supermarkt onderweg. Ze vragen naar de bestemming en
ergens aanleggen, met een sprongetje op de kade

en hoeveel kilometers we maken en beweren dat het goed is, zo’n
pauze terwijl we niet verder komen dan de kromming van

zijn lijf, zijn hand, zijn haven en gewoon doorwerken, schrijvend
bestaan, en alleen maar snoepen van oude voorraden.