Hij zat aan het stuur, naast hem, en keek in de camera en lachte,
nam de bocht daardoor iets te wijd, raakte iets dat

omviel, hoorde iets kraken, de camera zwenkte, ze hadden lichte
vertraging, ze kwamen thuis, er zat iets op de

linkerzijdeur, niets dat gewoon weggewassen kon. Op beeld dat
laatste onbezorgde gegrinnik, krullen had hij nog en

iets van eeuwig jong zijn, vertrekken zonder plan en open eindes,
zelfvertrouwen, en dat losse daarvan, zijn benen uit elkaar

en de hand waarschijnlijk in de schoot van de medepassagier die
tezelfdertijd verdween. Het stond in de krant twee

dagen daarna maar ze wisten zijn naam niet en hij had niet te hard
gereden, bovendien hield hij niet van grote auto’s in

zijn kleine stad, je kon ze nooit parkeren immers, en wist jij wat
ze kosten, hoe had hij zich dat kunnen veroorloven?