De vroegste ochtend is de donkerste. De trappen af en dan de
trappen op en ons persen in de te korte trein tussen

teveel mensen. Hoestende en niezende reizigers waarvan er
slechts een naar de koeien kijkt voordat ze het

weiland kan ontwaren. Naar de regen op de ruiten, de natte
jassen van de medestanders, de uitgang alvast, de

boterham van de scholier, de tas op schoot. Het meest duistere
moment is het met z’n allen op de roltrap zien te komen

en langzaam af te dalen, eenmaal bij aankomst blijkt de massa
het grootst. Daarna is er lucht en ruimte en de route

maar steeds rechtdoor, het kantoorpand reeds fel verlicht en
in alle hokjes een collega. Dan buigen we ons over

dat wat een ander schreef, ontcijferen een handschrift, een jaar,
een bedoeling zodat we ons verzoenen met de reis.