Als ik middenin de nacht opsta om een schone broek te
zoeken voor een kind dat in een droom daarom

vraagt, weet dat het artikel in een enveloppe zit die tegen
de muur geplakt staat, komt plotseling een

helderheid over me dat het onzinnig is alles te doen dat
iemand me zegt, dat ik nog slaap en dat

de afstand tussen bed en muur weliswaar klein is maar
niet overbrugd hoeft en loop ik terug en laat mij

vallen in de warme, open lakens, wil hem nog antwoorden
maar vind natuurlijk een ander op die plek in

de droom. In de ochtend daarvoor spraken we over realiteit
en hoe nuchter we waren, iets te moeten verdienen

en liepen we door de vrieskou met rode wangen tegen elkaar
op, dat kind en ik, altijd welkom zei ik, zoals altijd.