In het dorp was vroeger een manufacturenwinkeltje met
twee vrouwen achter de toonbank, zusjes van

elkaar. De een altijd wat vegend en afwezig, de ander
kletsend en voor jou graaiend in de bak met

knopen, een lintje oprollend dat in het zakje gewoon weer
een slangetje werd, dingen gingen een eigen leven

leiden. Mijn vader was de enige die wel eens in de huiskamer
achter de winkel kwam, wist wie hun vader

was geweest, met ze bad en mocht spelen op het harmonium
waarvan de klanken nooit tot de winkel doordrongen.

Zomaar klingelt de bel weer en zie ik ze voor me terwijl
de blikken met knopen van mijn moeder hier

in de kast staan. Ik zou winkeltje kunnen spelen, een gebed
kunnen doen, mijn vader binnenhalen tot in elke kamer

hierachter.