Aan het eind van de zomer waren er de glazen potten in de
nissen van de kelder, rechts het fruit, links de

groenten, de flessen bessensap waarvan soms per ongeluk
de kurk losschoot, alles toegedekt met een

gestreken theedoek. Er werden geen foto’s gemaakt van die
ijver, het werk van mijn moeder, er was alleen

die geruststelling als je voorzichtig de trap afliep dat er voor
jaren weer genoeg was. Aan het begin van

de treden het raam achter de nis waarin we soms zaten, tikkend
tegen de spinnenlijven aan de buitenkant, van

schrik een gilletje als een pad zich omhoogwerkte buiten. De
enige die niet beneden kwam was mijn vader, te

groot en te onhandig voor de afdaling en bang voor de zwarte
monsters. Dan mijn mamma met wangen nog warm.