De afstand zit nu in de woorden waarmee hij mij begroet,
het einde van een telefoongesprek, de herhaling

van zijn avonturen alsof hij voortdurend twijfelt over mijn
naam. Dank je wel zeggen was nooit nodig,

ook niet het benoemen van het alleen zijn. Soms valt de stem
zelfs weg alsof hij ons alvast laat wennen aan

een voortijdig vertrek, een voorgoed weg zijn kan morgen
al zijn, hoe lang loop ik eigenlijk al mee en

vergeet ik niet hoe aan het eind van de zin zijn stem omhoog
loopt, wat vraagt hij eigenlijk meer dan wat extra

tijd. Onverhoopt, zegt hij, zoals een dertiger het opeens over
weemoed heeft. Dan reist hij met toeristen mee

en in zijn beste Frans charmeert hij alle vrouwen, van heel
dichtbij ruik ik zijn luchtje, zijn krullen dansen.