Op de hoek van de straat, tussen het schoolgebouw en de flat,
tussen de geparkeerde auto’s en de drie jonge

boompjes die nog geen schaduw geven, zit mevrouw Z. op
haar rollator, de handen gevouwen voor haar borst.

Haar klein hoofd draait alle kanten op maar langzaam alsof
ze wil herkennen waarop ze wacht. Alsof ze

weet dat er iets niet klopt, ze mist haar begeleider, dit is niet
haar stad en waarom kon ze vandaag niet los lopen of

rennen zoals ze vroeger deed. Ze heeft een onzichtbaar hondje
uitgelaten en in het netje van haar stoel hangt een

doosje eieren, zes roze koeken en een kropje sla. Om haar nek
hangen haar sleutels naast het kruisje uit haar jeugd,

om haar pols zit een plastic naambandje alsof ze met zichzelf
heeft afgerekend bij een verre kassa die piepte.