De volgorde in de ochtend is tegengesteld aan de avond.
Terwijl nu het eerste het eigen gedicht is, de

eigen gedachten in een meanderende lijn, is het veel later
een rijtje van kinderen en familieleden, het

liefje en misschien een omstandigheid en daarna pas mijn
eigen naam, een mantra van bezorgdheid en

wensen, een restant van de opvoeding dat vraagt om een
Heer en waken, de ogen dicht terwijl ze rond een

vroeg morgenuur wijd open zijn. Niemand te vergeten, niets
over te slaan, het liefst nog een kruisje te slaan

of te knielen terwijl het woord niet meer met een hoofdletter
is. De dank is even groot, de opluchting, het licht

terwijl, als altijd, het geloof wankelt, het vertrouwen mist,
de overtuiging nog slechts de herhaalde handeling is.